Deze website maakt gebruik van functionele en analytische cookies om u beter van dienst te kunnen zijn. Graag willen wij uw toestemming voor onze marketing cookies waarmee wij u betere en persoonlijkere aanbiedingen kunnen doen op partnersites. Gaat u akkoord met het plaatsen van deze cookies?

 

Verdeling niet-opeisbare geldvordering

Indien partijen hebben besloten om te gaan scheiden dan dienen zij afspraken te maken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In de praktijk merken wij dat met enige regelmaat bepaalde vermogensbestanddelen bij de verdeling worden vergeten. Het betreft dan bijvoorbeeld de niet opeisbare erfrechtelijke geldvordering (vordering op de langstlevende). Het gerechtshof Amsterdam heeft al eens geoordeeld over de wijze waarop deze vordering moet worden betrokken in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Volgens het gerechtshof is ook een vordering waarvan de omvang (nog) niet vaststaat een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW en dus een goed dat voor verdeling in aanmerking komt. Weliswaar staat de omvang van deze vordering nog niet vast, maar het is mogelijk aan ieder der partijen reeds de helft van de op een later moment nog te bepalen waarde van de vordering toe te delen. Aan de verdeling staat volgens het gerechtshof niet in de weg dat een vordering op de peildatum nog niet opeisbaar was en evenmin dat ten tijde van het opeisbaar worden van de vordering het erfdeel mogelijk geheel of gedeeltelijk is verteerd en dat de erfgenamen destijds geen aangifte voor het recht van successie hebben gedaan. Het gerechtshof oordeelde in de zaak die aan haar was voorgelegd dan ook dat de vrouw in die situatie gehouden was de helft van hetgeen zij te zijner tijd daadwerkelijk op deze vordering weet te innen aan de man dient uit te keren. Het gerechtshof heeft daarbij wel overwogen dat de vrouw door de man niet kan worden gehouden om vóór het opeisbaar worden van de vordering tot betaling daarvan over te gaan.

Met de inwerkingtreding van de Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen zal een en ander in huwelijken (die vanaf datum van inwerkintreding van voormelde wet worden gesloten) wijzigen. Vanaf dat moment is er nog slechts sprake van een beperkte gemeenschap van goederen. Dat betekent dat het voorhuwelijkse privévermogen, evenals erfenissen en giften die tijdens het huwelijk worden verkregen, tot het privévermogen van de echtgenoten blijven behoren. Tot de beperkte gemeenschap behoren nog enkel de goederen en schulden die tijdens het huwelijk zijn verkregen en de goederen en schulden die voor het huwelijk aan de partners gezamenlijk toebehoorden.

Gelet op het feit dat de Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen slechts voor huwelijken geldt die na 1 januari 2018 zijn gesloten, zal voormelde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam nog lange tijd van toepassing blijven.

mr. drs. Niek Vinke

Copyright © 2024 Boskamp & Willems Advocaten B.V. / Gebruik wifi / Disclaimer & Privacy / Voorwaarden / Cookies / Orde van Advocaten / Klachtenregeling / Links / Webdesign Applepie